Naast tal van vragen naar aanleiding van de – terechte – kritiek van de Raad van State en Actal over het moment van indienen (nog voordat het interdepartementaal beleidsonderzoek is afgerond), de omvang van het probleem van schijnzelfstandigheid en de effectiviteit van de maatregelen stellen de commissieleden verschillende andere kritische vragen.
Vragen
Enkele leden vragen zich bijvoorbeeld af waarom het kabinet met (te) generieke wetgeving komt, terwijl het (vermeende) probleem van schijnzelfstandigheid door de Raad van State en Actal als een sectorspecifiek probleem wordt gezien.
Het verslag bevat diverse sprekende voorbeelden, die goed illustreren waarom een generieke aanpak eigenlijk per definitie leidt tot een gebrekkige uitkomst. D66 bepleit in dit verband sectorale afspraken, bijvoorbeeld in convenanten waarbij opdrachtgevers slechts een vrijwaring krijgen wanneer zij zich houden aan die sectorale afspraken.
Dit zou steun vanuit die partij kunnen betekenen voor behoud van het goed werkende convenant Eigen Verklaring voor freelance auteurs en redactiemedewerkers. De Belastingdienst is over dit convenant ook goed te spreken, omdat de Belastingdienst vanwege dit convenant zijn handhavingscapaciteit efficiënt kan inzetten.
Ook bevat het verslag vragen over de (onwenselijkheid/onredelijkheid van) terugwerkende kracht van naheffingen als de via de webmodule opgegeven feiten niet overeenstemmen met de werkelijkheid, wat meestal in meer of mindere mate het geval zal zijn.
In dat geval wordt vermoed dat de feiten altijd al hebben afgeweken en kan de Belastingdienst, behoudens tegenbewijs, de opdrachtgever tot vijf jaar terug naheffingen opleggen.
Hierdoor vervalt de vrijwarende werking van de Beschikking geen loonheffingen (BGL) feitelijk geheel en dit kan ertoe leiden dat opdrachtgevers huiverig worden nog zaken te doen met zzp’ers, waardoor die weer minder opdrachtgevers kunnen vinden en daarmee minder serieus genomen worden als zelfstandigen.
Een andere belangrijke vraag die meerdere malen terugkomt is of de huidige wetgeving niet gewoon volstaat om malafide opdrachtgevers aan te pakken die opdrachtnemers laten werken die in werkelijkheid in loondienst zijn.
Tijdens de rondetafelbijeenkomst in de Tweede Kamer op 29 oktober 2014 werd deze vraag ook gesteld, maar in het verslag van de vaste Kamercommissie wordt deze vraag nu beter onderbouwd.
Zowel D66 als VVD vraagt om bewijs in de vorm van jurisprudentie dat de Belastingdienst niet bij machte is om opdrachtgevers aan te pakken die frauderen of misbruik maken van de VAR.
Tot slot vraagt D66 welke partijen zijn geconsulteerd over het wetsvoorstel, wat hun reactie was en op welke wijze de reacties van geconsulteerde partijen verwerkt zijn in het wetsvoorstel en de webmodule. Het wetsvoorstel is echter niet aangeboden ter consultatie, wat wel gebruikelijk is.
Helaas bevat het verslag niet de vraag wat de webmodule tracht te doen: het ontmaskeren van verkapte échte arbeidsovereenkomsten (verplichte persoonlijke arbeid, loon, gezagsrelatie) of van het gebrek aan zelfstandigheid vanwege vergaande financiële afhankelijkheid van de opdrachtgever (fictief dienstverband: >40 procent van minimumloon verdienen, doorgaans op twee dagen per week gedurende minimaal dertig dagen)?
In het eerste geval zijn de consequenties niet alleen dat betrokkene geen recht heeft op fiscale ondernemersfaciliteiten en loonheffingen moet afdragen.
Er ontstaan ook tal van andere werknemersrechten en -plichten, zoals pensioenopbouw (met terugwerkende kracht: ook de opdrachtnemer moet zijn eigen deel van de premies dan alsnog betalen!), doorbetaling bij ziekte en arbeidsongeschiktheid (en daaraan gekoppeld re-integratieverplichtingen) en vakantie, vakantiegeld, werkgeversauteursrecht, zwangerschapsverlof op basis van de werkelijke inkomsten in de afgelopen drie maanden, cao-rechten et cetera.
Dit soort rechten zijn helemaal niet nodig om het probleem van te zwaar beroep op fiscale ondernemersfaciliteiten en uitholling van het draagvlak van de werknemersverzekeringen op te lossen. Dit gaat vele malen verder dan noodzakelijk, waardoor het wetsvoorstel in strijd is met de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit en alleen daarom al niet ingevoerd kan worden.
Bovendien is de bewijslast van de Belastingdienst voor een echte arbeidsovereenkomst veel zwaarder, waardoor een keuze daarvoor onbegrijpelijk is.
Vervolg
De antwoorden op de vragen van de vaste Kamercommissie Financiën zouden kort voor het kerstreces gereed moeten zijn, maar gezien de hoeveelheid vragen en de gevoeligheid van het onderwerp (800.000 zzp’ers zijn óók 800.000 kiezers) is het goed denkbaar dat deze deadline wordt uitgesteld.